
Jurisprudentie
AY7126
Datum uitspraak2006-08-30
Datum gepubliceerd2006-08-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200600958/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200600958/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 4 januari 2006 heeft verweerder onder meer vastgesteld dat op de [locaties] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Loosduinen, sectie […], nrs. […], […], […] en […] (alle gedeeltelijk) sprake is van een geval van ernstige verontreiniging waarvan de sanering niet urgent is.
Uitspraak
200600958/1.
Datum uitspraak: 30 augustus 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2006 heeft verweerder onder meer vastgesteld dat op de [locaties] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Loosduinen, sectie […], nrs. […], […], […] en […] (alle gedeeltelijk) sprake is van een geval van ernstige verontreiniging waarvan de sanering niet urgent is.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 19 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 april 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan verweerder toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.H. van Schaik-Sinnema en drs. ing. A.J. de Vries, ambtenaren van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat in de considerans van het bestreden besluit ten onrechte is vermeld dat de verontreiniging op de locaties geheel afkomstig is van de ondergrondse huisbrandolietank op de [locatie], die heeft gelekt.
2.1.1. Verweerder wijst erop dat de vraag wie de verontreiniging heeft veroorzaakt geen verband houdt met het dictum van het bestreden besluit. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat de overweging over de bron van de verontreiniging van informatieve aard is.
2.1.2. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet Bodembescherming stellen gedeputeerde staten in een beschikking als bedoeld in artikel 29, eerste lid, waarbij zij vaststellen dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, tevens vast of het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging leiden tot zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 88, eerste lid, van deze wet worden de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht gelijkgesteld met een provincie voor de toepassing van, voor zover hier van belang, de artikelen 27 tot en met 34 en 37.
2.1.3. In het bestreden besluit wordt op grond van de artikelen 29, eerste lid, en 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming vastgesteld dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging waarvan de sanering niet urgent is. Appellant bestrijdt niet dat hiervan sprake is. De beroepsgrond richt zich slechts tegen de overweging van informatieve aard in het bestreden besluit dat de verontreiniging het gevolg is van het lekken van de ondergrondse huisbrandolietank op het perceel [locatie]. Zij kan dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
2.2. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2006
159-433.

